e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schede hoos: hōs (Paal) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
schede van de koe vazel: vǭ.zǝl (Paal) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheen scheen: sxēn (Paal) scheen [ZND m] III-1-1
scheermes schaars: spelling: Frings  ska͂a͂rs (Paal) scheermes, lang en vouwbaar (schars, schors) [N 02 (1960)] III-1-3
schei schei: sxē̜ (Paal), scheien: sxē̜n (Paal) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scheibussen busjes: bøskǝs (Paal) De vierkante ijzeren kokers die in de scheigaten zitten en waarin de hekscheien zijn bevestigd. Volgens de invuller uit l 374 dienden de scheibussen om het hout te beschermen. In Q 112 waren geen scheibussen aanwezig; volgens de invuller werden deze alleen in stalen roeden toegepast. [N O, 2p] II-3
schelftakkenbossen, schelfhorden mutserds: møtsǝrs (Paal), mø̜tsǝrs (Paal) Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70] I-6
schemeren de schemer houdt al: də sxémər haytal (Paal) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen de schemer voor de ogen hebben: ech heͅm də skēmər vör meͅn ugə (Paal) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schenkel schenkel: sxe.ŋkəl (Paal) schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3