e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schipper schipper: sxipər (Paal) schipper [RND] III-3-1
schitbossen stronttrokken: strǫnttrǫkn (Paal), trukbuisten: trøk˱bø̜̄stǝ (Paal) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schoeisel botten: botǝ (Paal), zwarte schoenen: zwǭt sxø̜n (Paal) In dit lemma is een aantal benamingen bijeengeplaatst die betrekking hebben op het schoeisel dat door de metselaar gedragen kan worden. In L 321 droeg men als bescherming tegen kalkspatten hoge klompen zonder riem, passend tegen het scheenbeen. Ook in Q 111 was het dragen van klompen vroeger gebruikelijk. [N 30, 6b] II-9
schoen schoentje: sxøŋkǝ (Paal), schuifje: sxø̜fkǝn (Paal) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: schòu̯n (Paal), sxūn (Paal), sXòwn (Paal) een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenborstel schoenborstel: sxoͅu̯nboͅrsəl (Paal, ... ) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3, III-2-1
schoenen (mv.) schoenen (mv.): schòu̯nə (Paal), sXòwnə (Paal) schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
schoenlepel aantrekker: aantrekker (Paal), āntRɛkəR (Paal) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoensmeer blink: bleŋk (Paal, ... ), schoensmeer: skou̯nsmēr (Paal), skownsmēr (Paal) schoensmeer [ZND B1 (1940sq)] III-1-3, III-2-1
schoenveter nestel: nessel (Paal), neͅsəl (Paal), nɛsəl (Paal) nestel (van een schoen) [ZND B1 (1940sq)] || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3