25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sniəvə (K357p Paal)
|
sneeuwen [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snigəf (K357p Paal),
snīəf (K357p Paal, ...
K357p Paal),
snêêf (K357p Paal)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
nen expres (K357p Paal),
⁄n expresse (K357p Paal),
nen dof
nen expres (K357p Paal),
sneltrein:
als Fr. train
ne sneltrein (K357p Paal)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
19040 |
snikken |
snoffen:
snofə (K357p Paal),
snūfə (K357p Paal)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
33616 |
snoeien |
snoeien:
snoeien (K357p Paal)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
20590 |
snoepen |
sneuken:
snøkə (K357p Paal)
|
snoepen [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
snoer:
snǫu̯ǝr (K357p Paal)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
22472 |
snorrepijp |
snor:
snor (K357p Paal)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34510 |
snot |
snot:
snǫt (K357p Paal)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18025 |
snottebel |
snotbel:
snotbeͅl (K357p Paal)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|