21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo.t (K357p Paal)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
krappetjes:
Syst. IPA
kre̝ͅbəkəs (K357p Paal)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de soldaaten motten saleweeren (K357p Paal),
de soldaten moeten salueeren (K357p Paal),
suldû.tə (K357p Paal)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
34118 |
soortige koe |
prijsbeest:
prē̜sbii̯ǝst (K357p Paal)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33224 |
sorteermachine |
patattenmachine:
pǝtɛtǝmǝšin (K357p Paal)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
sorteren:
sǫrtērǝ (K357p Paal),
uitrapen:
ø̜trāpǝ (K357p Paal)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
33223 |
sorteren met de machine |
ziften:
zeftǝ (K357p Paal)
|
Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33]
I-5
|
34576 |
spaak |
karspeek:
kē̜rspik (K357p Paal),
(mv)
kē̜rspikǝ (K357p Paal),
platte speek:
platǝ spek (K357p Paal),
ronde speek:
run spik (K357p Paal),
speken:
spīkǝ (K357p Paal)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxøp (K357p Paal),
spaadschup:
spai̯[schup] (K357p Paal),
spade:
spai̯ (K357p Paal),
steekschup:
stę̄k[schup] (K357p Paal)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
26507 |
spankoord |
kettinkje:
kęteŋskǝ (K357p Paal)
|
Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.]
II-3
|