30018 |
stelling |
pikkel:
pikǝl (K357p Paal)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
aardkroegje:
ēͅrkruxskə (K357p Paal),
kroeg:
krux (K357p Paal),
kruikje:
kruikske (K357p Paal),
pot:
pot (K357p Paal)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32971 |
stengel, steel |
plant:
plā.nt (K357p Paal)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30005 |
sterke mortel |
mortel:
mortǝl (K357p Paal)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
25195 |
sterx |
ster:
steͅr (K357p Paal),
stɛ̄ər (K357p Paal)
|
ster [ZND 07 (1924)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
verbinder:
vǝrbenǝr (K357p Paal)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
steunboom:
stø̄nbuu̯ǝm (K357p Paal)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
33444 |
steunsels in de bovenhoeken van een poort |
consoles:
(enk)
kǫnzǫl (K357p Paal)
|
In de bovenhoeken van een poort zijn soms ook paaltjes aangebracht om het kozijn te steunen of alleen maar ter versiering. Deze paaltjes zijn lichter dan die in de benedenhoeken. Enkelvoudige opgaven benoemen een van de steunpaaltjes aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.b bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42g]
I-6
|
34050 |
stier |
stier:
stęjǝr (K357p Paal),
stīr (K357p Paal),
stīǝr (K357p Paal),
var:
vē̜r (K357p Paal),
vɛr (K357p Paal)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stēͅf (K357p Paal)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|