19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stai̯fsəl (K357p Paal),
steͅi̯səl (K357p Paal)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
staifsel (K357p Paal),
staïfsel (K357p Paal),
staïsel (K357p Paal),
stijfselpap:
stijselpap (K357p Paal)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibø̄.gǝls (K357p Paal)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaai:
møjǝrplāj (K357p Paal)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
30015 |
stijve mortel |
te droge mortel:
tǝ drȳgǝ mortǝl (K357p Paal)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hǫu̯ (K357p Paal)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
rijkskruid:
brijksskrøͅt (K357p Paal),
wrattenkruid:
wrattekrööd (K357p Paal)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
19708 |
stoel |
stoel:
stoͅu̯l (K357p Paal),
stūl (K357p Paal)
|
stoel [ZND 07 (1924)], [ZND A2 (1940sq)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
steentjes:
də stīŋkəs (K357p Paal),
trottoir:
trotwār (K357p Paal)
|
stoep (niet aan de straat) [ZND B1 (1940sq)] || stoep (voor het huis, langs de straat) [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
18775 |
stof |
stof:
stōͅf (K357p Paal),
stoͅf (K357p Paal)
|
stof [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|