18934 |
treuzelen |
tettelen:
dië jonge kan tettelen (K357p Paal),
treuzelen:
dieë jong ka treuzele (K357p Paal)
|
Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
33892 |
troebele ogen |
droezelachtig:
druzǝlęxtex (K357p Paal)
|
[N 8, 94g]
I-9
|
22393 |
troef |
troef:
troef (K357p Paal)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
nest:
nęst (K357p Paal)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
troep:
trup (K357p Paal)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
22394 |
troeven |
troeven:
troeven (K357p Paal)
|
Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29936 |
troffel |
truweel:
trǝvīl (K357p Paal)
|
Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.]
II-9
|
22861 |
trommeltje |
trommeltje:
trymlkə (K357p Paal)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
ǫpgǝlūǝpǝ (K357p Paal),
oplopen:
upluwǝpǝ (K357p Paal)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
33595 |
tros vruchten |
tros:
troͅs (K357p Paal),
trossel:
trossel (K357p Paal)
|
tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|