18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondədzy:kə (K357p Paal)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24964 |
vloed, hoogtij |
vloed:
vloͅu̯t (K357p Paal)
|
vloed [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|
33668 |
vloeiweide |
waterwei:
wātǝrwęi̯ (K357p Paal)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
30006 |
vloermortel |
chape:
šap (K357p Paal)
|
Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.]
II-9
|
19702 |
vloertegel |
plavei:
plavēͅ (K357p Paal),
rode plavei:
rūi̯ə pləve͂ͅ (K357p Paal)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || tegel (gebakken vloersteen) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
rekken:
reͅkə (K357p Paal)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
arree:
arę (K357p Paal),
rapper:
rapǝr (K357p Paal)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
de lijm loopt:
dǝ lɛ̄m lȳpt (K357p Paal)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
loeder:
lodərs (K357p Paal),
vod:
vodə (K357p Paal),
vot (K357p Paal, ...
K357p Paal),
spelling: Frings
vót (K357p Paal)
|
lap: versleten lap (bul, vod, tod, slet) [N 02 (1960)] || Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)] || vodden, lompen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
biǝtǝ (K357p Paal),
voederbieten:
voi̯ǝr[bieten] (K357p Paal),
vui̯ǝr[bieten] (K357p Paal)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|