e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vuistslag op de rug boks: boks (Paal), domp: domp (Paal), tets: [moeilijk leesbaar: teets/leets/luts/tuts?]  teets (Paal) Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)] III-3-2
vulstukken, wiggen spieën/spijen: spiǝn (Paal) De stukken hout waarmee de ruimte tussen de molenas en de kruisarmen wordt opgevuld. Zie ook afb. 50. [N O, 11g; A 42A, 10; N O, 11h] II-3
vuurtang, sinteltang tang: taŋ (Paal) vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1
vuurvaste mortel mortel: [mortel] (Paal) Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c] II-9
vuurvaste stenen vuurstenen: vȳjǝrstī̄ǝn (Paal) Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.] II-8
waaienx waaien: wēͅən (Paal), weͅn (Paal), wɛən (Paal) waaien [N 22 (1963)], [ZND 13 (1925)], [ZND A2 (1940sq)] III-4-4
waden baden: bājə (Paal, ... ) lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] || waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)] III-1-2
wafel wafel: Syst. IPA  wa͂fəl (Paal) Wafel [N 16 (1962)] III-2-3
wagen wagel: wā.gǝl (Paal) Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13
waggelen zwadderen: zwadərə (Paal) lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] III-1-2