24276 |
wielewaal |
wiewaal:
wiewoal (K357p Paal),
wiwāl (K357p Paal)
|
wielewaal [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
26673 |
wielsteunen |
slagers:
slɛ̄gǝrs (K357p Paal)
|
De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29]
II-3
|
18152 |
wijdbeens lopen |
met een breed spoor gaan:
meͅ ə brijət spōr gön (K357p Paal)
|
lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
caban (fr.):
kaba͂: (K357p Paal)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
wajsveŋər (K357p Paal)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34146 |
wild |
rijp:
rīp (K357p Paal)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
24277 |
wilde eend |
blokeend:
blokèen (K357p Paal),
wilde eend:
wil èen (K357p Paal)
|
wilde eend
III-4-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
welǝ [koe] (K357p Paal)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
hondsroes (K357p Paal),
hontrūəs (K357p Paal)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|