33143 |
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen |
zandloper:
zantlypǝr (K357p Paal),
zandzift:
za.nt˲zeft (K357p Paal)
|
De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (K357p Paal)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
geen fon.doc.
lijster (K357p Paal),
ij lang
lijster (K357p Paal),
è lang en zwaar
lèster (K357p Paal)
|
lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-1
|
32898 |
zavelen |
zavel aandoen:
zǭ.vǝl ǭ.ndū.n (K357p Paal)
|
De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f]
I-3
|
19560 |
zeef |
zift:
zift (K357p Paal)
|
zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
kafzift:
kaf˲zeft (K357p Paal),
zift:
zeft (K357p Paal)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zift:
zeft (K357p Paal)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
19472 |
zeemlap |
leer:
lēͅr (K357p Paal)
|
zeemlap (voor de ruiten) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
zeepsop:
sīpsoͅp (K357p Paal)
|
in het zeepsop steken [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
buŋkǝ (K357p Paal)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|