| 33618 |
zuring, groente |
sulker:
søləkər (K357p Paal),
surkel:
surkel (K357p Paal)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 20336 |
zuster |
zuster:
zŭŭstər (K357p Paal)
|
zuster [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 23233 |
zuster add. |
zustertje:
zysterke (K357p Paal)
|
Zuster. [ZND 11 (1925)]
III-3-3
|
| 20626 |
zuurdeeg |
heefsel:
hēsǝl (K357p Paal),
hēzǝl (K357p Paal)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
| 20541 |
zuurdesem |
hefsel:
hezel (K357p Paal),
Syst. IPA
hēͅsəl (K357p Paal)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] || zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
| 20679 |
zuurkool |
zuurkool:
zou̯rky(3)̄l (K357p Paal),
zuurkool (K357p Paal),
Syst. IPA
zo̞ͅu̯ərky(3)̄i̯əl (K357p Paal),
zuurmoes:
zouwermoes (K357p Paal)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20680 |
zuurkoolstamppot |
koolstomp:
Syst. IPA
ky(3)̄i̯əlstump (K357p Paal)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 29944 |
zwaaihaak |
zwaaihaak:
zwǭjhǭǝk (K357p Paal)
|
Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.]
II-9
|
| 33836 |
zwaar paard |
labeurpaard:
labø̄rpē̜ǝt (K357p Paal)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|
| 26243 |
zwaarden |
drijhoeken:
drijhoeken (K357p Paal)
|
De driehoekige stukken hout waarmee de plooien van het aswiel in de hoeken met elkaar verbonden zijn. Zie ook het lemma ɛplooienɛ.' [N O, 11h; N O, 11g]
II-3
|