20689 |
zwezerik |
soepieten:
Syst. IPA
səpe̝ͅi̯tə (K357p Paal)
|
Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26002 |
zwijmelen |
hot en haar (lopen):
hȳt ɛn hār (K357p Paal),
zwieken:
zwieken (K357p Paal)
|
Het heen en weer gaan van de standerd. [N O, 42m] || Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9, II-3
|
34613 |
zwik van de wagen |
zwingel:
zweŋǝl (K357p Paal)
|
De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr]
I-13
|
19301 |
zwoegen |
wroeten:
vrøͅjtə (K357p Paal)
|
wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwai̯ns (K357p Paal),
zwai̯s (K357p Paal),
zwōͅrs (K357p Paal),
zwō̞ͅrs (K357p Paal),
Syst. IPA
zwa͂rs (K357p Paal)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)] || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
eerste e van entrée is dof
entrée is ne frang (K357p Paal)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|