24127 |
boomkruiper |
boomlopertje:
boemluperke (K357p Paal)
|
boomkruiper
III-4-1
|
22339 |
boomvruchten stelen |
stropen:
stropen (K357p Paal)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
nuts:
nøts (K357p Paal)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
buǝnǝ (K357p Paal),
boon:
bun (K357p Paal)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
colknopje (<fr.):
ko̞lknøpkə (K357p Paal)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
botəkən (K357p Paal),
ə by(3)təxə (K357p Paal)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)], [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telloor:
təly(3)̄r (K357p Paal)
|
bord (bij het eten) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
rekje:
reͅkskə (K357p Paal)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21594 |
borg blijven |
borg zijn:
burg zen (K357p Paal)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
19563 |
borrelglaasje |
borrel:
boͅrəl (K357p Paal)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|