18154 |
dokter |
dokter:
Burgerij.
doktūər (K357p Paal),
Lagere klasse.
təktūər (K357p Paal)
|
arts [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kelver:
dǫlǝ kęlǝvǝr (K357p Paal),
wilde kelver:
weldǝ kęlǝvǝr (K357p Paal)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
22409 |
domino |
domino:
domino (K357p Paal)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17908 |
dompelen |
in het water soppen:
in ⁄t water soppen (K357p Paal, ...
K357p Paal),
in het water steken:
in t waoter stèken (K357p Paal),
in ⁄t woater stèken (K357p Paal, ...
K357p Paal),
soppen:
in t water soppen (K357p Paal)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
donneren (K357p Paal, ...
K357p Paal),
dunərə (K357p Paal)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
dondertoren:
dondertoren (K357p Paal),
donnertoren (K357p Paal),
donderwolk:
donnerwolk (K357p Paal),
donkertorens:
dukərtōrəs (K357p Paal),
onweerszwerk:
onweirszwerk (K357p Paal),
zwerk:
zwerk (K357p Paal)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donner (K357p Paal, ...
K357p Paal),
dunər (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
donker worden:
twēͅrtunkər (K357p Paal)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
donker (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vaal (bijvgl. nmw.):
vāl (K357p Paal)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|