19311 |
durfal |
dwaas:
(onverstandige jongen, waaghals)
dwaes (K357p Paal)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
dēͅrə (K357p Paal),
dĕrren (K357p Paal),
dèren (K357p Paal)
|
durven [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dier̄ (K357p Paal)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
rug:
røx (K357p Paal)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
23229 |
dwaallicht |
dwaaslicht:
ən dwāslixt (K357p Paal)
|
Een dwaallicht (Fr. feu follet). [ZND B2 (1940sq)]
III-3-3
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
kop:
kǫp (K357p Paal)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxē̜n (K357p Paal)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
tegenwerken:
tegewerken (K357p Paal),
tegenwringen:
tegenwringen (K357p Paal)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarskop:
wat ne dwēēskop (K357p Paal),
wringer:
n wringer (K357p Paal)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|