33610 |
erf |
geleg:
gəlēx (K357p Paal),
mesthof:
meͅst(h)oͅf (K357p Paal)
|
I-7
|
33641 |
erf en omliggende landerijen |
boerderij:
bǫu̯ǝrdǝrøi̯ (K357p Paal)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
18837 |
ernstig |
gemeend:
gemend (K357p Paal),
gemènd (K357p Paal),
menens:
mènes (K357p Paal)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛrt (K357p Paal),
ɛt (K357p Paal)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
33612 |
erwtenzetter, gereedschap om erwten te zetten |
erwtenzetter:
eͅrtəzeͅtər (K357p Paal)
|
[N 18 (1962)]
I-7
|
24729 |
esdoorn |
es:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
es (K357p Paal),
eͅs (K357p Paal),
essenboom:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
essenboëm (K357p Paal)
|
es, esdoorn [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
èten (K357p Paal),
éétə (K357p Paal)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
19519 |
etensketeltje |
soepmarmiet:
su̞pmarmeͅt (K357p Paal)
|
tweelingpannetje (voor soep en aardappelen) om eten naar arbeiders in het veld te brengen (hinkelman) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20719 |
etensresten |
afval:
affal (K357p Paal),
afval (K357p Paal),
kemmel:
kɛmmel (K357p Paal),
overschot:
eoverschot (K357p Paal),
ø͂ͅvərsxoͅt (K357p Paal),
Syst. IPA
ø̄vərsxo̞ͅt (K357p Paal)
|
Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)] || hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
materie:
(mətēreij) (K357p Paal),
mətērəŋ (K357p Paal)
|
etter (van een wonde) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|