e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gistvloot gistkuipjes: gē.skȳpkǝs (Panningen), verzamelbak: verzamelbak (Panningen) De bak of kuip onder de bierstelling waarin het weglopend bier, vermengd met gist, wordt opgevangen of hét grote vat waarin de inhoud van de kleinere gistvaten wordt gegoten. De gist die zich in de vaten verzamelt wordt volgens Claessen (pag. 2. 39) vaak als natte gist aan bakkers en boeren verkocht. Zie ook het lemma ''vloeibare gist'' in Wld II. 1, pag. 97. De "heefkuip" uit P 180 kon tot 20 liter vloeistof bevatten. P. Chambille de Beaumont vermeldt op pag. 6 dat een "loupe" een kuipje van 1 meter doorsnede en 30 cm hoog was dat men gebruikte voor het opvangen van de gist.' [N 35, 75; N 35, 76; monogr.] II-2
glacé leren haas: léére hòòse (Panningen) handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3
glad, glijdend glad: glaad (Panningen), glāād (Panningen, ... ) glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
gladde ijzerdraad gladde draad: glātǝn drǭt (Panningen) Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.] I-8
gleiswerk aardegoed: ē̜rdǝgōt (Panningen) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleuf in de steel van de mathaak schei: šęi̯ (Panningen) Uitsnijding in de piksteel, waardoor men de zicht steekt wanneer men naar het veld gaat of van het veld terugkeert. De zegsman van L 291 geeft de volgende toelichting: "De steel van de "pik" is hier (sc. in loco) afgeplat en smal toelopend naar de haak. Er is in het midden een ronde handgreep. Daarachter, in het dikke eind, een uitgezaagde gleuf waardoor de zicht (sc. het blad van de zicht) gestoken wordt en op de rug of schouder gedragen wordt. Onder of v√≤√≤r de handgreep worden de afgeplatte steelkanters gebruikt voor het wetten van de zichtsnede. Af en toe strijkt men daar langs met de zichtsnede overheen. Er worden kleine putjes in geslagen en daaroverheen wordt een gare aardappel met scherp zand rond overgestreken. Als dit droog is heeft het scherpende eigenschappen." Uit de opmerkingen van enkele andere invullers wordt ook duidelijk dat de zicht door een gleuf in de steel van de mathaak werd geschoven en zo over de schouder werd gedragen, zonder dat men overigens ook een naam voor die opening gaf. Dit is het geval in: K 314, L 250, 288a, 291, 295, 318, 320a, 322, 324, 325, 326, 330, 331, 331b, 332, 378*, 381, 382, 385, 420, 427, 429a, Q 2b, 18, 96, 97, 111, 112a, 198b, 201, 202. [monogr.; add. uit N 18, 72a] I-4
glijden slidderen: sjliddere (Panningen) glijden [SGV (1914)] III-1-2
gluiperd luipige: loepige (zn.) (Panningen) gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] III-1-4
gluiperig stiekem: stiekem (Panningen) gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] III-1-4
goed doorbakken steen plintklinker: plentkleŋkǝr (Panningen) In Q 211 waren de goed doorbakken stenen blauw en zwart (blōw ɛn ēwats), in Q 121b zwart en grijs (ēwats ɛn grī̄s) en in P 176 donkel (dǫŋk\l).' [N 98, 170; monogr.] II-8