24320 |
hazenleger |
hazenkuiltje:
hazekuulke (L290p Panningen)
|
leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)]
III-4-2
|
19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hī.ch(t) (L290p Panningen),
hīcht (L290p Panningen)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
af en aan:
héé löpt aa.f en aa:n (L290p Panningen),
op en af:
hae löp op en aaf (L290p Panningen),
héé löpt op en aa.f (L290p Panningen),
op en aaf (L290p Panningen)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
-
kattesjtert (L290p Panningen),
kattestaart:
katǝštɛrt (L290p Panningen)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hees zien (L290p Panningen),
heis zien (L290p Panningen),
hēēsj (L290p Panningen)
|
hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
blauwleggertje:
blauwléggerke (L290p Panningen),
blauwvinkje:
blauwvinkske (L290p Panningen)
|
heggemus || heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19539 |
heibezem |
heibezem:
hèjbeesem (L290p Panningen),
zie tekening:a (links)
heibeessem (L290p Panningen),
wissertje:
(van hei) noot van de invuller: ook een boendertje voor de vaat.
weesserke (L290p Panningen)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31656 |
heiblok |
heiblok:
hęjblǫk (L290p Panningen)
|
Zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn bevestigd. Het heiblok wordt bij het aanleggen van een pomp gebruikt bij het in de grond slaan van buizen. Zie ook afb. 245 en het lemma ɛhandheiɛ in WLD deel II.9, pag. 53. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het heien van funderingspalen. Het woordtype heiblok op drie-/drijpoot is van toepassing op een trekhei, een heistelling in de vorm van een driepoot waaraan een katrol is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok is vastgemaakt. Het toestel wordt door spierkracht of met behulp van een stoommachine, een elektromotor of een verbrandingsmotor aangedreven. In de laatste drie gevallen wordt daarbij gebruik gemaakt van een liertoestel. Zie ook het lemma ɛtrekheiɛ in WLD deel II.9, pag. 54. In P 219 werden de buizen met behulp van een voorhamer (v0rhqm9r) in de grond gedreven.' [N 33, 336]
II-11
|
30063 |
heien |
heien:
hęjǝ (L290p Panningen)
|
Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.]
II-9
|
23208 |
heilig |
heilig:
heilig (L290p Panningen)
|
heilig [SGV (1914)]
III-3-3
|