24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kidzel (L290p Panningen),
kitzel (L290p Panningen)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
29785 |
kijkgat |
kijkgat:
kī̄k˲gāt (L290p Panningen)
|
Controlegat. In Q 95 werd het verloop van het bakproces niet via een speciaal kijkgat, maar via het stookgat, het potje (pø̜tē\), gecontroleerd. [N 98, 141; monogr.]
II-8
|
24337 |
kikker |
kwak:
kwak (L290p Panningen)
|
kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24309 |
kikkervisje |
koeleskop:
koeleskop (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
kikkervisje [DC 09 (1940)], [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
32287 |
kim van het vat |
schikse kant:
šeksǝ ka.ŋt (L290p Panningen),
schuinse kant:
šȳnsǝ ka.ŋkt (L290p Panningen)
|
De schuine kant die men met behulp van een dissel aan de binnenzijde van de koppen van de duigen kapt. Een dissel is een soort bijl waarvan het holle blad dwars op de steel bevestigd is en meer of minder naar de steel toe gekromd staat. Zie ook het lemma ɛdisselɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 32b]
II-12
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kint (L290p Panningen),
met een v-tje op de i
kint (L290p Panningen)
|
kind [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
18674 |
kinderkleren |
wichterdingen:
wichterdinge (L290p Panningen)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18362 |
kinderschort met mouwen |
mouwenscholkje:
mouwesjöllekske (L290p Panningen)
|
kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33940 |
kinketting |
kievekettinkje:
kīvǝketeŋskǝ (L290p Panningen),
kinkettinkje:
kenketeŋskǝ (L290p Panningen)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kinkhoest:
kinkhoëst (L290p Panningen)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|