33888 |
kolder |
kolder:
koldǝr (L290p Panningen)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
24190 |
kolgans |
wilde gans:
wilj gòò:s (L290p Panningen)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31412 |
kolomboormachine |
kolomboor:
kolǫmbōr (L290p Panningen)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|
33026 |
kolven afstropen |
stropen:
štrø̜i̯pǝ (L290p Panningen)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
19615 |
kom |
komp:
koəmp (L290p Panningen)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
koëme (L290p Panningen)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22540 |
komen kijken naar de slacht |
roeren:
reuren (L290p Panningen)
|
het komen kijken naar de slacht [VC 26 (1961)]
III-3-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
knien (L290p Panningen)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
köning (L290p Panningen)
|
koning [SGV (1914)]
III-3-1
|
22812 |
koning in het kaartspel |
koning:
keuning (L290p Panningen)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|