23216 |
koor |
koor:
koeër (L290p Panningen)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
koorse (L290p Panningen)
|
koorts [SGV (1914)]
III-1-2
|
33806 |
koot |
koot:
kūǝt (L290p Panningen)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
19856 |
kop |
kop:
kop (L290p Panningen),
kǫp (L290p Panningen)
|
De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.]
II-8
|
29631 |
kop van de kruiwagen |
hoofdbred:
høt˱brēt (L290p Panningen)
|
[N 98, 46; monogr.]
II-8
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (L290p Panningen)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
32286 |
kop van een duig |
kop:
%%de volgende opgave is meervoud%%
kø̜p (L290p Panningen)
|
Elk van de twee uiteinden van een duig. [N E, 32a]
II-12
|
25412 |
kop verwijderen |
kop afsnijden:
kǫp āfniǝ (L290p Panningen)
|
Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.]
II-1
|
32312 |
kopband |
kopband:
kǫp˱ba.ŋk(t) (L290p Panningen)
|
De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42]
II-12
|
33137 |
kopdorser |
hekelmachine:
hēkǝlmǝšin (L290p Panningen),
kromdorser:
krǫmp˱dōrsǝr (L290p Panningen)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|