e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krijgen krijgen: kriege (Panningen) krijgen [SGV (1914)] III-3-1
kroeshaar kroeshaar: krōē:shòòr (Panningen), kroeskop: kroeskop (Panningen), spoeskop: sjpōēskop (Panningen) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krols trillig: trelex (Panningen) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)] III-2-1
krom, met bochten krom: kromp (Panningen), kroëmp (Panningen, ... ) krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
krommen, ombuigen ombuigen: ömbuige (Panningen) ombuigen [SGV (1914)] III-1-2
krompasser buitenpassel: būtǝpɛsǝl (Panningen) Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b] II-11
kroonlijst lijst: līšt (Panningen), sierlijst: siǝrlīšt (Panningen) Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.] II-9
kroos kroos: krūǝs (Panningen) De met behulp van de kroosschaaf in de binnenwand van het vat aangebrachte groef, waarin later de bodem wordt aangebracht. Zie ook afb. 222. [N E, 34b; monogr.] II-12
kroosschaaf krooszaag: krūǝs˲zāx (Panningen), rillentrekker: rillentrekker (Panningen) In het algemeen de schaaf waarmee de kroos in de binnenwand van het vat wordt aangebracht. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de kroosschaaf, maar vaak is hij samengesteld uit een houten blok, dat voorzien is van een drietal beiteltjes die naar de binnenwand van het vat gericht zijn, en een cirkelvormig houten plankje. Wanneer de kuiper het houten plankje in een cirkelvormige beweging over de koppen van de duigen voortbeweegt en tegelijkertijd de schaaf tegen de binnenwand van het vat aandrukt, ontstaat enkele centimeters onder de rand een groef, de kroos. Zie ook afb. 221. Soms wordt in de kroosschaaf in plaats van de drie beiteltjes een stuk zaagblad aangebracht; de woordtypen krooszaag, gergelzaag en groefzaag uit respectievelijk Panningen (L 290), Kortessem (Q 74) en Hasselt (Q 2) duiden waarschijnlijk zoɛn aangepaste schaaf aan.' [N E, 34a; A 32, 5; monogr.] II-12
krozen krozen: krūǝzǝ (Panningen) Met behulp van een kroosschaaf aan de binnenwand van het vat een groef aanbrengen. [N E, 34c] II-12