31322 |
bankschroefsleutel |
sleutel:
šlø̜tǝl (L290p Panningen)
|
Een door de kop van de bankschroefspil gestoken metalen staafje dat dient om deze rond te draaien. Op deze wijze kan de bankschroef geopend en gesloten worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206]
II-11
|
18613 |
baret |
klak:
klak (L290p Panningen),
pats:
patsj (L290p Panningen)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24120 |
barmsijs |
bergsijs:
bèrgsies (L290p Panningen)
|
barmsijs
III-4-1
|
18173 |
barrevoets |
barvoets:
bérves (L290p Panningen)
|
barrevoets [SGV (1914)]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (L290p Panningen)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
31378 |
bastaardvijl |
bastaardvijl:
bǭstǝrt˲vīl (L290p Panningen)
|
Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g]
II-11
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
schier ei:
šęr ɛi̯ (L290p Panningen)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
25448 |
bederven, gezegd van pekel |
gemoord:
gǝmørt (L290p Panningen)
|
De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.]
II-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bevert (L290p Panningen)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (L290p Panningen)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|