19553 |
lepel |
lepel:
lee.pel (L290p Panningen),
lepel (L290p Panningen)
|
lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31924 |
lepelboor |
lepelboor:
lēpǝlbōr (L290p Panningen)
|
Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.]
II-12
|
19556 |
lepelrek |
lepelenrekje:
leepelerrĕĕkske (L290p Panningen)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kemasje (L290p Panningen),
kemasse (L290p Panningen)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25355 |
leren schede |
messenschede:
mɛtsǝršęj (L290p Panningen)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
21375 |
leren, studeren |
studeren:
sjtedīre (L290p Panningen)
|
studeeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
proost:
prōs (L290p Panningen)
|
leuningstoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
kramer:
enne krîêmer (L290p Panningen),
kriemer (L290p Panningen)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] || leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
krameren:
kriemere (L290p Panningen)
|
leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
et léé.ve (L290p Panningen),
vlees:
fleis (L290p Panningen)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|