e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meelmijt wevel: WLD  weevel (Panningen) mijt [N 26 (1964)] III-4-2
meelopslagplaats meelzolder: mē̜lzoldǝr (Panningen) De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e] II-1
meelworm, larve van de meeltor meelworm: WLD  méélwor.m (Panningen) meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)] III-4-2
meer dan een spade diep spitten ombanken: ø̜mbaŋkǝ (Panningen), omzetten: ø̜mzętǝ (Panningen) Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.] I-1
meer melk gaan geven aangeven: āngēvǝ (Panningen), aankomen: ānkōmǝ (Panningen) [N 3A, 68] I-11
meerderjarig mondig: munjig (Panningen) mondig [SGV (1914)] III-2-2
meerkoet schuimeendje: sjuumèntje (Panningen) meerkoet III-4-1
meerscharige ploegen omganger: twiǝšē̜regǝ [omganger] (Panningen  [(voor grote akkers)]  ) Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.] I-1
meester meester: meestjer (Panningen), mèsjter (Panningen) meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)] III-3-1
meeuw algemeen keekmeeuw: keekmîêw (Panningen) meeuw III-4-1