e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontlasting hebben, diarree afgang hebben: aafgank hebbe (Panningen) ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)] III-1-1
onvast ter been (zijn) daasachtig: daa.zééchtig (Panningen), dazelen (ww.): B.v. de zi:ke daa.zelde op zien bè.jn.  daa.zele (Panningen), dazelig: daa.zelig (Panningen), zwabberen (ww.): sjwabbere (Panningen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2
onvruchtbare grond vazele: vāzǝlǝ (Panningen) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kween: kwēn (Panningen) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui bijs: bīēs (Panningen, ... ), hommelschoer: hommelsjoër (Panningen, ... ), hómmelsjooÚr (Panningen), zware schoer: ’n zjwòòr sjooÚr (Panningen) donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx hommelschoer: hómmelsjoor (Panningen), hommelweer: ’n hómmelwéér (Panningen), onweer: onwêr (Panningen, ... ), schoer: ’n sjoor (Panningen) onweer [N 22 (1963)] || onweersbui [SGV (1914)] III-4-4
ooftvlaai appelenvlaai: Syst. WBD  appeleflaa (Panningen) Vla met moes van gedroogde appelen (euftevlaoj, zwarte vla?) [N 16 (1962)] III-2-3
oog oog: aug (Panningen) oog [SGV (1914)] III-1-1
oogkleppen luisterlappen: luštǝrlɛp (Panningen), ooglappen: ǫu̯xlapǝ (Panningen) Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.] I-10
ooglid lel: lel (Panningen, ... ), ooglid: (auglet) (Panningen), auflid (Panningen), augleet (Panningen) oog: ooglid [N 10a (1961)] || Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)] || Ooglid - Hoe noemt men het andere klepje, aan de onderzijde van het oog? [DC 39 (1965)] III-1-1