31431 |
ponsmachine |
ponsmachine:
ponsmǝšin (L290p Panningen)
|
Door handkracht of door een elektromotor aangedreven machine om gaatjes te maken in plaatmateriaal. Bij het ponsen wordt een hardstalen ponsnippel met grote kracht door het te bewerken materiaal gedrukt waarbij een, meestal rond, plaatje wordt uitgesneden. Het plaatmateriaal rust daarbij op een metalen onderlaag, het ponsbed, waarin één of meer uithollingen zijn aangebracht die in doorsnee overeenkomen met die van de ponsnippel. Zie ook afb. 133. Het woordtype knipmachine (L 159a) is in dit lemma opgenomen omdat er ook gecombineerde pons- en knipmachines bestaan waarmee beide werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. [N 33, 345]
II-11
|
31432 |
ponsnippel |
stempel:
štɛmpǝl (L290p Panningen)
|
Het onderdeel van de ponsmachine waarmee het gat in het plaatmateriaal wordt geponst. Het bestaat uit een hardstalen pen met een massieve schacht, die eindigt in een hol uiteinde waarvan de omtrek geslepen is. Zie ook afb. 134. [N 33, 346a; N 64, 72]
II-11
|
19474 |
pook |
rakelijzer:
rōͅkəlīsdər (L290p Panningen)
|
pook [SGV (1914)]
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
port (L290p Panningen),
pǫrt (L290p Panningen)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
29779 |
poorten |
deurgaten:
dø̄̄rgātǝ (L290p Panningen)
|
De inrij- en uitkruigaten in de buitenmuur van de ringoven. Zie ook afb. 26. [N 98, 129; N 98, 151; monogr.]
II-8
|
29789 |
poorten dichtmetselen |
ovengaten afsmeren:
ōvǝgātǝ āǝfšmērǝ (L290p Panningen)
|
De toegangspoorten met stenen en modder dichtmaken, zodra de betreffende kamers vol zijn en bij het bakproces worden betrokken. Het dichtmetselen en na het bakken weer openen van de poorten werd in Q 95 door de stoker gedaan. [N 98, 148; monogr.]
II-8
|
34019 |
poot omhoog |
poot-op:
pūǝt˱ ǫp (L290p Panningen)
|
Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k]
I-10
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
pootaardappelen:
pōt[aardappelen] (L290p Panningen),
poter:
pø̜̄tǝr (L290p Panningen)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
slobben:
sjlóbbe (L290p Panningen),
slobberen:
sjlobbere (L290p Panningen)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34174 |
pootjesblaas |
pootjesblaas:
pøtjǝsblǭs (L290p Panningen)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|