33067 |
rij schoven in het veld |
jaan/gaan:
gø̜̄n (L290p Panningen)
|
Rij gebonden maar nog niet in stuiken bijeengezette schoven in het veld. Vergelijk vooral de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij hokken in het veld'' (4.6.20). [N 15, 24; monogr.; add. uit JG 1b; A 23, 16]
I-4
|
33123 |
rij van de bovenste laag |
links en rechts bed:
links en rechts bed (L290p Panningen)
|
Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.]
I-4
|
32921 |
rij, wiers |
ril:
ręl (L290p Panningen),
wal:
węl (L290p Panningen)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
rijboks:
riebóks (L290p Panningen)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32588 |
rijen mesthoopjes markeren |
tijlen aftekenen:
tīlǝ āftɛi̯kǝnǝ (L290p Panningen),
tijlen aftreden:
tīlǝ āftrē ̞ǝ (L290p Panningen)
|
Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22]
I-1
|
33174 |
rijentrekker |
smethark:
šmɛthɛrǝk (L290p Panningen)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
21435 |
rijk zijn |
fortuin hebben:
ps. stoottoon!
fort‧uun hebbe (L290p Panningen),
get achter de hand hebben:
déé heet get òòchter de hankt (L290p Panningen),
goed get aan de voeten hebben:
ps. stoottoon!
good get aan-e-v‧eut hebbe (L290p Panningen),
goed get op de ribben hebben:
ps. letterlijk overgenomen.
good get op-e-rubben hebbe (L290p Panningen),
goed in de knabben zitten:
good in-e-knabbe zitte (L290p Panningen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
rijksdaalder:
enne riksdalder (L290p Panningen)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
met ijspegels bedekt:
met iespegels bedekt (L290p Panningen),
rijmen:
geriemd (L290p Panningen),
rouwvorsten:
roowvoorste (L290p Panningen)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
hiesjel (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
rijm:
rīēm (L290p Panningen),
rouwvorst:
roowvoors(t) (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|