18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (L290p Panningen),
roëchele (L290p Panningen),
uitsmijten:
oe.tsjmīē.te (L290p Panningen)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemeren:
mv: -e
mie:mere* (L290p Panningen),
miemerten:
miemert (L290p Panningen),
mv: -e
mie:merte* (L290p Panningen)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
eetkroot:
ē̜tkruǝt (L290p Panningen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20886 |
rode bieten |
rode kroten:
roeë kroeëten (L290p Panningen)
|
rode bieten; Wanneer ze als groente voor het eten bestemd zijn en er wordt thuis gevraagd: "Wat eten we vandaag?"wat wordt er dan geantwoord? "We eten vandaag ............. [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
24405 |
rode bosmier |
rode zeikdemsel:
rooie zeekdimsel (L290p Panningen),
zeiksdeem:
WLD mv: zeeksdi?mte
zĕĕksdiëm (L290p Panningen),
zeiksdintel:
WLD
zĕĕksdintel (L290p Panningen)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] || mier, kleine rode — [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
34033 |
rode koe |
rode koe:
rūǝ [koe] (L290p Panningen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L290p Panningen)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
blaarkop:
blǭrkǫp (L290p Panningen)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
rood moes (L290p Panningen),
rôêd moos (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tuut:
tyt (L290p Panningen),
tuut, tuut:
tyt, tyt (L290p Panningen),
tuut, tuut, tuut:
tyt, tyt, tyt (L290p Panningen)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|