34596 |
rongen |
rongen:
roŋǝ (L290p Panningen)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
ogen:
au̯gǝ (L290p Panningen)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koepaard:
kou̯pē̜rt (L290p Panningen)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
donkerrode:
dǫŋkǝrrūǝ (L290p Panningen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
lichtrode:
lexrūǝ (L290p Panningen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
rôêtbòrsje (L290p Panningen),
rôêtbö:rsje (L290p Panningen)
|
roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
rōōf (L290p Panningen),
ruufke (L290p Panningen)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|
33714 |
rooien |
ruimen:
rȳmǝ (L290p Panningen),
uitdoen:
ūtdōn (L290p Panningen)
|
Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.]
I-8
|
33204 |
rooien met de ploeg |
uitbouwen:
ȳtbǫu̯ǝ (L290p Panningen)
|
Rooien met een werktuig dat door een paard of een trekker getrokken wordt. Vergelijk de opmerking van J.Goossens bij zijn enquête-materiaal: "Tegenwoordig rooit men ook aardappelen met de ploeg. Dit is niet zo moeilijk omdat de aardappelen in ɛbalkenɛ groeien nadat ze aangeaard zijn. Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [N 12, 17; JG 1a; monogr.; add. uit N 12, 18]
I-5
|
33203 |
rooien met de schop of de riek, uitsteken |
uitdoen met de riek:
[uitdoen] mɛt dǝ rēk (L290p Panningen)
|
Aardappelen uit de grond halen met handgereedschap: met de riek of de schop, met de vork of de haak. Vergelijk ook de volkskundige kaart 21 over het gebruik van gereedschap om te rooien. De riek (zie de lemmaɛs Aardappelriek en Riek Om Te Rooien) is wel het meest gebruikte gereedschap om te rooien. Daarmee wordt dan in één beweging geschud en het kruid of loof dat na het schudden aan de riek blijft hangen opzij gelegd. Als men met de schop rooit wordt de hele kluit uit de grond gehaald en later geschud. Ook hier zijn alleen de opgaven opgenomen voor zover deze afwijkend zijn van de opgave voor "rooien, algemeen". Voor uitweiden vergelijk geweide, gewei "ingewand" en du. weiden "ingewanden weghalen bij een geslacht dier". Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [JG 1a, 1b, 1c; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d3; Lu 1, 17d3]
I-5
|