e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schilfermes schaafmes: šāfmɛts (Panningen) Mes in houten handgreep waarmee men het leer afschilfert. Zie afb. 70. [N 36, 41] II-10
schilmesje, aardappelmesje aardappelenmetsje: errepelemétske (Panningen), patattenmetsje: petattemétske (Panningen) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel schimmel: šømǝl (Panningen) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmel (plantje) schimmel: sjummel (Panningen) schimmel (plant) [SGV (1914)] III-4-3
schip schip: sjēēp (Panningen) schip [SGV (1914)] III-3-1
schitbossen schijtbossen: šī.t˱bø̜.s (Panningen) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schoeisel inschieters: enšītǝrs (Panningen), t leer]: vootgetauw (Panningen), vootgetuug (Panningen) Naast het gebruikelijke schoeisel als schoenen en klompen draagt de bakker ook wel makkelijk inschietbare pantoffels. De informant van K 278 vermeldt dat het hier gaat om een soort pantoffel waarvan de zolen uit koord bestaan en waarvan het bovenstuk linnen is. [N 29, 102f] || schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] II-1, III-1-3
schoen: algemeen schoen: sjoon (Panningen), sjoën (Panningen) schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: spotnamen schaatser: [sic]  sjatsers (Panningen) schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3
schoenborstel schoenborstel: m´´t insjmeerbö.rstelke  sjoo.nboo.rstel (Panningen, ... ) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3, III-2-1