18978 |
smeerpoes |
smeerpoes:
sjmeerpoes (L290p Panningen)
|
smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
20924 |
smeren |
smeren:
sjmere (L290p Panningen)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
27252 |
smid |
smid:
šmēt (L290p Panningen
[(mv šmē)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31248 |
smidsas |
smidsassen:
šmęts˱asǝ (L290p Panningen)
|
De as van het smidsvuur. Kluitendrek is volgens het Kerkraads Woordenboek (pag. 156) de as van klompen kolengruis, vermengd met leem of van bruinkoolbriketten. [N 33, 30]
II-11
|
31230 |
smidsbed |
smidsbed:
šmęts˱bęt (L290p Panningen)
|
Het horizontale, van baksteen of ijzer vervaardigde werkvlak van een smidsvuurhaard waarin één of meer stookgaten zijn aangebracht. [N 33, 10; monogr.]
II-11
|
31231 |
smidsblaasbalg |
blaasbalg:
blǭs˱balǝx (L290p Panningen),
tonblaasbalg:
tǫnblǭs˱balǝx (L290p Panningen)
|
Een werktuig om lucht aan te zuigen, samen te persen en vervolgens uit te blazen. In de smidse wordt het gebruikt om het vuur aan te wakkeren. Het bestaat uit een puntvormig uitlopende zak met twee of drie compartimenten of uit een tonvormige variant daarvan. Ook zijn er blaasbalgen met twee cilinders. De smidsblaasbalg wordt door middel van een trekmechanisme met de hand of de voet bediend. Zie ook afb. 8. [N 33, 11; N 33, 12a-12c; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smidse:
šmets (L290p Panningen),
šmęts (L290p Panningen)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31239 |
smidskap |
boezem:
buzǝm (L290p Panningen)
|
Gemetselde of metalen kap boven de smidsvuurhaard waarmee de rook naar de smidsschoorsteen wordt geleid. Zie ook afb. 6. [N 33, 23]
II-11
|
31174 |
smidsknecht |
smidseknecht:
šmętsknɛ̄xt (L290p Panningen)
|
Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.]
II-11
|
31242 |
smidskoelbak |
lesbak:
lēs˱bak (L290p Panningen),
lęs˱bak (L290p Panningen)
|
De met water gevulde bak aan de voorzijde van de smidsvuurhaard, waarin gloeiend metaal kan worden afgekoeld. Zie voor het woordtype kisserd ook Wnt (vii-2), kol. 3142, s.v. ɛkissenɛ (4): "gezegd van gloeiend metaal of van vuur dat met water of met een andere vloeistof in aanraking komt."' [N 33, 35; monogr.]
II-11
|