29714 |
steenplankje |
plankje:
plɛ̄ŋkskǝ (L290p Panningen)
|
Plankje waarop de vormelingen worden gelegd. In Q 83 werden de planken gestut met een stijpje (stęjpk\). [N 98, 87; monogr.]
II-8
|
30095 |
steense muur |
(een) steense:
ǝn šte ̞nsǝ (L290p Panningen),
steense muur:
štęnsǝ [muur] (L290p Panningen)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van één metselsteen. Zie ook afb. 38, 39, 40. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37b; monogr.]
II-9
|
25502 |
steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt |
mergelsteen:
mɛrgǝlstɛjn (L290p Panningen)
|
Uit de opgaven blijkt dat niet steeds dezelfde steensoort wordt gebruikt bij het bouwen van de ovn. Ook wordt voor de binnenkant wel een andere steen gebruikt dan voor de buitenkant. Zo merkt de respondent van Q 113 op dat brikkenstenen voor de buitenkant en steensoort uit königswinter voor de binnen-kant benut worden. De woordtypen "leem", "zonnebakkersleem", pijpaarde", "chamotte" duiden op de grondstof en niet op de steensoort. Volgens de respondent van L 270 vormen vuurvaste tegels de vloer. In ditzelfde vlak moet men de woordtypen "plavuizen" en "leemplavuizen" interpreteren. Voor een uitgebreidere technische beschrijving van de ovenbouw zie men o.a. J. Weyns, Bakhuis en broodbakken in Vlaanderen, blz. 22 e.v. [N 29, 1c; monogr.]
II-1
|
24251 |
steenuil |
klein uiltje:
klein uulke (L290p Panningen)
|
steenuil
III-4-1
|
29963 |
steiger |
stalen steiger:
štǭlǝ štęjgǝr (L290p Panningen),
steiger:
štęjgǝr (L290p Panningen
[(+)]
),
štɛjgǝr (L290p Panningen)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
29970 |
steigergaten |
steigergater:
[steiger]gā.tǝr (L290p Panningen),
[steiger]gātǝr (L290p Panningen)
|
Gaten, ter grootte van de kop van een baksteen die tijdens het metselen in de muur worden uitgespaard om de kortelingen plaats te bieden. Nadat het bouwwerk voltooid is, worden met het afbreken van de steiger tegelijkertijd ook de steigergaten dichtgemetseld. Zie ook afb. 18. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3a; monogr.]
II-9
|
29977 |
steigerhoogte |
steigerhoogte:
štęjgǝrhyǝx˱dǝ (L290p Panningen),
štɛjgǝrhyǝx˱dǝ (L290p Panningen)
|
De afstand van aanbinder tot aanbinder bij een steiger, ongeveer 1,20 tot 1,50 m. [N 31, 46b; monogr.]
II-9
|
29966 |
steigerketting |
steigerketting:
[steiger]keteŋ (L290p Panningen
[(meervoud: -keteŋs)]
),
[steiger]kęteŋ (L290p Panningen)
|
Ketting waarmee de verschillende delen van een houten steiger met elkaar worden verbonden. Aan het uiteinde van de steigerketting bevindt zich doorgaans schroefdraad die in combinatie met een hoefijzerachtige beugel en een moer de mogelijkheid biedt, de ketting strak rond het hout te spannen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2d; monogr.]
II-9
|
29972 |
steigerplanken |
steigerplanken:
[steiger]plɛ.ŋk (L290p Panningen),
[steiger]plɛŋk (L290p Panningen)
|
De houten planken die op de kortelingen worden gelegd en de vloer van de steiger vormen. Zie ook afb. 18. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3c; monogr.]
II-9
|
29968 |
steigerschoren |
schoorplanken:
šo.rplɛŋk (L290p Panningen),
schoren:
šōrǝ (L290p Panningen)
|
Planken die diagonaal aan de buitenzijde van de staanders worden gespijkerd ter versteviging van het geraamte. Zie ook afb. 17. [N 32, 2f; monogr.]
II-9
|