34018 |
stilstaan |
ho-ju:
hō jȳi̯ (L290p Panningen),
ju(j):
jȳi̯ (L290p Panningen)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
19708 |
stoel |
stoel:
štōəl (L290p Panningen)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
sjtoep (L290p Panningen)
|
stoep [SGV (1914)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
sjtoep (L290p Panningen)
|
stoep [SGV (1914)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
sjtōōf (L290p Panningen),
stoof (L290p Panningen)
|
stof [DC 23 (1953)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
24928 |
stof, zandx |
stof:
sjtōōf (L290p Panningen, ...
L290p Panningen,
L290p Panningen,
L290p Panningen)
|
stof [SGV (1914)]
III-4-4
|
19659 |
stofblik |
blik:
blek (L290p Panningen),
blèk (L290p Panningen),
hankvaeger en blèk (L290p Panningen)
|
blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)] || stofblik [DC 15 (1947)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
pantoffel:
pentoefels (L290p Panningen),
slof:
sjlóffe (L290p Panningen)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31308 |
stokbeitel |
kloofbeitel:
klø̜jfbęjtǝl (L290p Panningen),
scheerbeitel:
šē̜rbęjtǝl (L290p Panningen)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|
19950 |
stoken |
stoken:
štōkǝ (L290p Panningen)
|
Brandstof toevoeren tijdens het bakproces. Wanneer de ringoven met kolen wordt gestookt, wordt de brandstof in de ringoven via de stookpotten in de kamers gebracht. Het stoken vormt de tweede fase in de cyclus die de steen tijdens het bakproces in ringovens, vlamovens en tunnelovens ondergaat. In de opwarmfase wordt de steen gedroogd en verhit, in de stookperiode wordt de steen goed doorbakken en in de afkoelfase wordt hij met behulp van de buitenlucht geleidelijk afgekoeld. [N 98, 139; monogr.]
II-8
|