33788 |
uier |
uier:
ȳr (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
ȳǝr (L290p Panningen)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
34157 |
uieren |
uieren:
ȳrǝ (L290p Panningen)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
ūūl (L290p Panningen)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
22874 |
uit (voetbal) |
uit:
oet (L290p Panningen)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
33185 |
uiteen poten |
wijd:
wit (L290p Panningen)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
32709 |
uiteenploegen |
afbouwen:
ã.f˱[bouwen] (L290p Panningen)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
mastitis:
mastitǝs (L290p Panningen)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
25568 |
uitgedroogd |
schraal:
šrǭl (L290p Panningen)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c]
II-1
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprøŋk (L290p Panningen)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgedragen zijn:
(de koe is) ūtgǝdrāgǝ (L290p Panningen),
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtelt (L290p Panningen)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|