19517 |
botervlootje |
boterteldertje:
bottertelderke (L290p Panningen),
botervloot:
bottervloeut (L290p Panningen),
botervlootje:
bottervlûûtje (L290p Panningen)
|
botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25853 |
bottelen |
bottelen:
bǫtǝlǝ (L290p Panningen)
|
Het bier in flessen doen. Volgens de respondent uit Q 95 werd dit vroeger niet gedaan. [N 35, 91; monogr.]
II-2
|
31447 |
boutenschaar, betonschaar |
betonscheer:
bǝtonšīr (L290p Panningen),
kniptang:
kneptaŋ (L290p Panningen)
|
Soort zware tang met een lengte van 35 tot 105 cm die dient om bouten, metalen staven en betonijzer te knippen. Zie ook afb. 143. In Q 83 werden bouten met een zaag of met behulp van een slijpschijf verwijderd. Zie ook het lemma "slijpschijf". [N 33, 265; N 33, 290]
II-11
|
29961 |
bouwemmer |
emer:
ɛjmǝr (L290p Panningen)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
30055 |
bouwgrond |
aanzetlaag:
ānzętlǭx (L290p Panningen),
vlijlaag:
vlęjlǭx (L290p Panningen),
zandlaag:
zaŋklǭx (L290p Panningen)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L290p Panningen),
grond:
groŋkt (L290p Panningen),
land:
laŋk (L290p Panningen),
laŋkt (L290p Panningen),
lāŋk (L290p Panningen),
veld:
vɛljtj (L290p Panningen),
veldgrond:
vɛljtjgroŋkt (L290p Panningen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
bouwlaag:
bǫu̯Iǭx (L290p Panningen)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bōvǝbęi̯n (L290p Panningen)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
25495 |
bovenbeschuit |
bovenkorst:
bō.vǝkō.rs (L290p Panningen)
|
Er was gevraagd naar de "bovenkant van de beschuit". Het kan zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het bovenste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65a]
II-1
|
17639 |
bovendeel van de rug |
rug:
op de rök draage (L290p Panningen),
rök (L290p Panningen),
schouders (mv.):
sjouwer (L290p Panningen)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|