25617 |
broodrek |
hort:
hō.rtǝ (L290p Panningen)
|
De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53]
II-1
|
25494 |
broodslot |
naad:
nǭt (L290p Panningen)
|
De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.]
II-1
|
24983 |
bros, breekbaar |
sprok:
sjprok (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
bros [SGV (1914)]
III-4-4
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brǫwǝ (L290p Panningen)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brǫwǝr (L290p Panningen)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
25672 |
brouwgraan |
gerst:
gęrst (L290p Panningen),
mout:
mout (L290p Panningen)
|
Het graan dat in de mouterij tot mout verwerkt wordt. Gebruikte men vroeger verschillende graansoorten, de laatste tientallen jaren daarentegen verwerkt men vrijwel uitsluitend gerst als basisgrondstof, omdat deze graansoort zeer zetmeelrijk is, haar kiemvermogen sterk is en de versuikering snel en regelmatig geschiedt (Claessen, pag. 2.1). De invuller uit L 210 merkt op dat de gerst werd betrokken uit Tjsechoslowakije en Zuid-Polen en bovendien dat Hannamout de beste gerst was. Tegenwoordig gebruikt men zomergerst, omdat die minder eiwit bevat. De zegsman uit L 290 vermeldt dat de beste gerst uit Tsjechoslowakije kwam. Later werd de mout gebruiksklaar aangeleverd. In de oorlog gebruikte men bij gebrek aan grondstoffen ook ma√Øsmeel en havermeel met toevoeging van witte siroop (melasse). De respondent uit L 318 noemt als aanlevergebieden voor gerst Oostenrijk, Hongarije, Australië en de provincie Zeeland. Vraag N 35, 16 luidde: "Het graan dat in de brouwerij arriveerde om verwerkt te worden. "Doordat in de vraag het woord brouwerij in plaats van mouterij werd gebruikt en een aantal brouwerijen geen eigen mouterij bezat of in ieder geval de mout gebruiksklaar aangeleverd kreeg (L 290, 387), is het verklaarbaar dat enkele invullers op genoemde vraag het woordtype "mout" hebben geantwoord. [N 35, 16; monogr.]
II-2
|
25711 |
brouwhuis |
brouwerij:
brǫwǝrę̄j (L290p Panningen)
|
De plaats waar de ketels en kuipen staan opgesteld. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''brouwerij''. [N 35, 51; L 22, 27b; monogr.]
II-2
|
25708 |
brouwsel |
brouwsel:
brǫwsǝl (L290p Panningen)
|
De hoeveelheid bier die in een keer wordt gebrouwen. Een "brouwsel" is volgens de invuller uit Q 20 dertig hectoliter. [N 35, 57; N 35, 21; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brök (L290p Panningen)
|
brug [SGV (1914)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
brōëd (L290p Panningen)
|
bruid [SGV (1914)]
III-2-2
|