31403 |
centerboor, schijfboor |
centerboor:
sɛntǝrbōr (L290p Panningen
[(onzijdig)]
)
|
Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.]
II-11
|
31315 |
centerpons |
dut:
døt (L290p Panningen)
|
Stalen stift met kegelvormige punt die dient om een uitholling in plaatmateriaal aan te brengen. De centerpons wordt vooral gebruikt om het middelpunt van een te boren gat aan te tekenen. Zie ook afb. 52. [N 33, 262; monogr.]
II-11
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
drûûgwoo.rst (L290p Panningen),
was vroeger wôôrs
drûûgwors (L290p Panningen)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
chegring (L290p Panningen)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
sokerei (L290p Panningen)
|
cichorei [SGV (1914)]
III-2-3
|
25000 |
cirkel, kring |
cirkel:
cirkel (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
kring:
kringk (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
cirkel [SGV (1914)] || kring [SGV (1914)]
III-4-4
|
33476 |
cirkelvormig raam |
maan:
mǭn (L290p Panningen)
|
Een raam in de vorm van een cirkel, meestal aan de stallen. Vanwege de ronde vorm kunnen de benamingen gelijk zijn aan die voor (onbeglaasde) ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). De meeste benamingen betreffen de vorm, sommige ook de functie (belichting en beluchting). [N 4, 52; N 4A, 38b]
I-6
|
31437 |
cirkelzaag |
cirkelzaag:
sęrkǝlzāx (L290p Panningen
[(om buizen en profielijzer te zagen)]
)
|
Stationaire machine die, afhankelijk van het soort zaagblad dat is gemonteerd, voor het zagen van diverse materialen kan worden gebruikt. Het cirkelvormige zaagblad van deze machine is doorgaans vertikaal onder de zaagbank geplaatst en steekt gedeeltelijk boven het werkblad uit. [N 33, 250; N 33, 330]
II-11
|
31453 |
combinatietang |
combinatietang:
kǫmbināsitaŋ (L290p Panningen)
|
Tang waarbij de gebruiksmogelijkheden van vasthouden, buigen en knippen van metaal gecombineerd zijn. De bekken van deze tang zijn voorzien van een getand plat deel en een rond gedeelte met tanden. Het onderste gedeelte van de bekken is als zijkniptang uitgevoerd. Aan weerszijden van het scharnier van de tang bevinden zich draadknippers. Zie ook afb. 149. [N 33, 166; N 64, 47c; monogr.]
II-11
|
19823 |
commode, ladenkast |
commode:
koͅmuət (L290p Panningen)
|
commode [SGV (1914)]
III-2-1
|