20747 |
communietaart |
opzet:
Syst. WBD Opzet: opeengestapelde ringen van makrongebak met versiering
opzĕĕt (L290p Panningen)
|
Hoog pronkgebak, opgebouwd uit roombolletjes, soesjes, of schuimpjes, met bovenop een suikeren beeldje, speciaal voor communiefeesten (opzat, opzats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
compenij (L290p Panningen)
|
compagnie [SGV (1914)]
III-3-1
|
32598 |
compost |
bamdmest/beemdmest:
bęnj[mest] (L290p Panningen),
stratendrek:
štrǭtǝndrɛk (L290p Panningen)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
22829 |
concert |
concert (<fr.):
conzert (L290p Panningen)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
30088 |
contrefort |
contrefort:
kǫntrafǫrt (L290p Panningen),
kǫntrǝfǫrt (L290p Panningen
[(meervoud: kǫntrǝfǫrtǝ)]
),
steunbeer:
štø̄nbē̜r (L290p Panningen)
|
Vooruitspringende steunbeer of schraagpijler om het muurwerk te verstevigen en om eventuele druk van de tegengestelde kant, bijvoorbeeld veroorzaakt door de aanwezigheid van gewelven, weerstand te bieden. Zie ook afb. 31. In L 271 kende men steunberen die recht, schuin en trapsgewijze waren uitgevoerd. [N 31, 49; monogr.]
II-9
|
25390 |
controleren |
haarpluk:
hǭrpløk (L290p Panningen)
|
Men controleert of de haren en de huid voldoende geweekt zijn door met de vingers aan een plukje haar te trekken of erover te wrijven. Als de haren zich gemakkelijk laten verwijderen is het varken genoeg gebroeid. [N 28, 24]
II-1
|
33917 |
cornage |
cornage (subst., fr.):
kornāš (L290p Panningen)
|
Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
klávātǝr (L290p Panningen),
køltǝvātǝr (L290p Panningen)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
29792 |
daalsel |
zakking:
zakeŋ (L290p Panningen)
|
Het zakken van de laag opgestapelde stenen in de oven als gevolg van het krimpen van de stenen onder invloed van de warmte. Wanneer men de zakking regelmatig meet, weet men hoever het bakproces is gevorderd. [N 98, 144]
II-8
|
24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
dês (L290p Panningen)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)]
III-4-2
|