23205 |
doopvont |
doopvont:
doeëpvintj (L290p Panningen)
|
doopvont [SGV (1914)]
III-3-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
dorein (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
dooreen [SGV (1914)]
III-4-4
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
dammelen:
i.e. trappelen in water, modder of zand.
dammele (L290p Panningen),
slobben:
sjlóbbe (L290p Panningen),
slobberen:
sjlobbere (L290p Panningen)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe scholk:
blauwe sjollek (L290p Panningen)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkdaagsdingen:
sjwerredes dinge (L290p Panningen),
`s werkdaagse kleren:
sjwerredese klèjer (L290p Panningen),
daagse kleren:
daasje klèjer (L290p Panningen)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25639 |
doormidden gesneden beschuitbol |
bovenkorst:
bō.vǝkō.rs (L290p Panningen),
onderkorst:
oŋǝrkō.rs (L290p Panningen)
|
De benamingen kunnen ook slaan op de bovenste of onderste schijf van de beschuitbol. [N 29, 62c]
II-1
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
beschuit(en) snijden:
bǝsȳ.t šnīǝ (L290p Panningen)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
26453 |
doorn |
handkegel:
haŋktkēgǝl (L290p Panningen)
|
Kegelvormig stuk metaal dat men in de hand kan houden terwijl men er ringen en kettingschakels op smeedt. Zie ook het lemma "kegelvormige tas". Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig dat echter in het aambeeldgat wordt geplaatst. [N 33, 338]
II-11
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dore (L290p Panningen),
doorn (mv.):
dör (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
döresjtrōēk (L290p Panningen)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|