31355 |
draaibank |
draaibank:
drɛjbaŋk (L290p Panningen)
|
Werktuig waarmee metaal kan worden bewerkt. Een horizontale draaibank bestaat meestal uit een bed waarop alle overige machine-onderdelen zijn bevestigd, een vaste kop waarop zich het aandrijfmechanisme met drijfplaat of klauwplaat bevindt, een losse kop met center en een verplaatsbare overlangsslede of support waarop de draaibeitel in een beitelhouder kan worden gemonteerd. Zie ook de toelichtingen bij de volgende lemmata. Met de draaibank kunnen onder meer cilindervormige voorwerpen in- en uitwendig worden gedraaid, voorkanten worden afgevlakt, profielen worden gedraaid en men kan er schroefdraad mee snijden. Volgens de invuller uit Q 116 was de draaibank bij een smid niet gebruikelijk. [N 33, 222; monogr.]
II-11
|
33458 |
draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel |
wervel:
wø̜rǝvǝl (L290p Panningen)
|
Een draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel. Het draaipunt is aan de binnenkant van één van de poortvleugels bevestigd, iets onder de bovenkant. De "staart" van de balk steekt zover naar beneden dat men er gemakkelijk bij kan. De balk is zo draaibaar dat hij achter beide poortvleugels komt en zo de poort afsluit. Als hij horizontaal gedraaid is, kan de poort geheel geopend worden. Met deze balk in geheel vertikale stand kan men ook slechts één poortvleugel afsluiten. Zie afbeelding 21. [N 4A, 47a; monogr.]
I-6
|
31361 |
draaibeitel |
draaibeitel:
drɛjbęjtǝl (L290p Panningen),
profielbeitel:
profilbęjtǝl (L290p Panningen)
|
In het algemeen een stalen beitel die wordt gebruikt bij het draaiwerk van metaal. De beitel wordt daarbij meestal in de beitelhouder van de draaibank vastgezet. Al naar gelang van het werk kan de doorsnede van de beitel verschillende vormen hebben. Grothe (pag. 83/84) noemt onder meer vierkante, halfronde en kwartronde beitels. Ook de wijze waarop de punt van de beitel is geslepen is bepalend bij de naamgeving ervan. Zo wordt de punt van profielbeitels overeenkomstig het gewenste profiel geslepen. Beitels voor het aanbrengen van schroefdraad zijn getand uitgevoerd. Zie ook het lemma "draaibank". De profielbeitel werd volgens de invuller uit Q 83 onder meer gebruikt om kamraderen te repareren. [N 33, 120; N 33, 223-225; N 33, 301]
II-11
|
17856 |
draaien |
draaien:
drejje (L290p Panningen),
drɛiə (L290p Panningen),
keren:
keere (L290p Panningen)
|
draaien [DC 02 (1932)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
tuimelstand:
tūmǝlštaŋ (L290p Panningen)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33727 |
draaihek |
poort:
port (L290p Panningen)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
34160 |
drachtig |
dragend:
drāgǝnt (L290p Panningen)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
veulenmeer:
vø̜̄lǝmēr (L290p Panningen)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
pijzen:
pééze (L290p Panningen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
dra:gə (L290p Panningen),
drage (L290p Panningen)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|