17939 |
driftig lopen |
aanstuiven:
dòòkwaam er aansjtūū:ve (L290p Panningen)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
31463 |
drijfhamer |
drijfhamer:
drīfhāmǝr (L290p Panningen)
|
In het algemeen een hamer die men bij metaaldrijfwerk gebruikt. Zie ook het lemma "drijven". De banen van de stalen kop van de hamer kunnen al naar gelang de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd, vlak of halfbolvormig zijn. Zie ook afb. 160. Verschillende respondenten (o.m. uit L 423, Q 117, 118) gebruikten voor het drijfwerk een bolhamer. Deze antwoorden zijn verplaatst naar het lemma "bolhamer". [N 33, 57; N 33, 66; N 64, 39g; N 64, 39c; N 66, 6g]
II-11
|
31357 |
drijfplaat, klauwplaat |
klauwplaat:
klǫwplāt (L290p Panningen),
spanplaat:
španplāt (L290p Panningen)
|
Ronde plaat op de as van de vaste kop van een draaibank die de aandrijfkracht overbrengt op het te draaien werkstuk. Wanneer men tussen twee centers draait, is de drijfplaat van de draaibank voorzien van een center en een pen die door middel van een meenemer het werkstuk in beweging zet. Zie ook het lemma "meenemer". De drijfplaat kan echter ook voorzien zijn van klauwen waarmee een werkstuk met regelmatige vorm kan worden vastgeklemd; in dit geval is geen tweede centerpunt op de losse kop van de draaibank noodzakelijk. Zie afb. 90a. Onregelmatig gevormde werkstukken worden met behulp van klemschroeven tegen een schijf met gaten (vgl. het woordtype stelplaat) vastgezet. De vier schroeven van deze plaat kunnen onafhankelijk van elkaar bewogen worden. Zie ook afb. 90b. [N 33, 228; N 33, 230]
II-11
|
29267 |
drijfriem |
snaar:
šnǭr (L290p Panningen)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
met lengteteken op de e van rel
koekrĕl (L290p Panningen),
spanjaard:
sjpanjaard (L290p Panningen),
drijftol
sjpanjaard (L290p Panningen),
spanjool:
sjpanjóéël (L290p Panningen)
|
drijftol [SGV (1914)] || Kreisel (Peitschkreisel). || tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
29122 |
drijfwiel |
spoelerad:
špōlǝrā.t (L290p Panningen)
|
Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6]
II-7
|
32278 |
drijver |
drijver:
drī.vǝr (L290p Panningen
[(van beukenhout)]
)
|
Een metalen of met metaal verstevigde houten pin waar de kuiper met de kuipershamer op slaat om de banden van een vat aan te drijven. De houten drijver is aan de bovenkant versterkt met een metalen ring, terwijl de onderkant in een metalen punt uitloopt. In de punt van de drijver is vaak een gleuf aangebracht waardoor de kuiper tijdens het vastslaan van de banden een beter houvast heeft. Zie ook afb. 215. De drijfpin werd in Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) met behulp van een nijptang vastgehouden. [N E, 26b; N E, 45d; monogr.]
II-12
|
31421 |
drilkoord |
snoer:
šnǭr (L290p Panningen)
|
Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129]
II-11
|
33413 |
drinkbak voor de kippen |
drinkbak:
dreŋkbak (L290p Panningen)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
20499 |
drinken |
drinken:
driŋkə (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|