e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

Gevonden: 4207
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gat, opening (mv) gater: gater (Panningen, ... ), WLD  twîê gaa.ter (Panningen) gaten (mv) [SGV (1914)] || gaten (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-4
gatels pekdraadels: pę̄kdrǭtɛls (Panningen), riemenels: rīmǝnɛls (Panningen) Grote els met een oog in de voorste punt waardoorheen men de naairiemen kan trekken. Zie afb. 68. [N 36, 31; Li 1963, 35] II-10
gaten in de kruim bakkersgater: bɛkǝrsgātǝr (Panningen) De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69b luidde: "Hoe noemt men de gaten in de kruin van het brood?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' moest zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. [N 29, 69b; N 29, 69a; monogr.] II-1
gauwdief gauwdief: gauwdīf (Panningen) gauwdief [SGV (1914)] III-3-1
gebakje platsje: Syst. WBD Pletske = hard gebakken  pletske (Panningen), taartje: Syst. WBD Téértje = met opmaak of vulling  téértje (Panningen) Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)] III-2-3
gebakken aardappelen gebraden aardappelen: Syst. WBD  gebròòë errepele (Panningen), gebraden patatten: Syst. WBD  gebròòë petatte (Panningen) In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
gebarsten en zwartgeblakerde korst gebarsten, verborde korst: gǝbōrstǝ vǝrbǫrdǝ kō.rs (Panningen) Door een te hoge oventemperatuur ontstaat er een verkoolde korst. Een aantal benamingen duidt op het hele brood. [N 29, 66b; N 29, 66a] II-1
gebint gebont(e): gǝbǫŋkt (Panningen) Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9
gebit gebeet: gǝbēt (Panningen), gebit: gebee.t (Panningen), gebit (Panningen), gieëf gebeet (Panningen), gevreet: gevree.t (Panningen) Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] I-9, III-1-1
gebluste kalk geleste kalk: gǝlēs˱dǝ kalǝk (Panningen), poeder: pojǝr (Panningen) Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9