20183 |
geboorte |
aanzet:
ānzęt (L290p Panningen)
|
De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.]
II-9
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nɛt (L290p Panningen),
zak:
zak (L290p Panningen)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
18335 |
gebreide kous |
strikhoos:
strikhoos (L290p Panningen)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18620 |
gebreide wollen muts |
wollen muts:
informant: in de vorm vam 39c, met kraagje van `t zelfde goed
wölle möts (L290p Panningen)
|
vrouwenmuts, zwarte, dikke gebreide ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebrōēk (L290p Panningen)
|
gebruik [SGV (1914)]
III-3-2
|
32250 |
gedraaid hout |
gedraaid hout:
gǝdrɛjt hǫw.t (L290p Panningen)
|
Hout waarvan de draad spiraal- of schroefvormig links of rechts van de as loopt. Gedraaid hout is moeilijk te klieven en levert duigen op die scheef zijn. [N E, 2]
II-12
|
17545 |
gedrongen persoon |
stompje:
et is en sjtömpke (L290p Panningen)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33915 |
gedrukt |
gedrukt:
gǝdrøkt (L290p Panningen)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
gedwieë (L290p Panningen)
|
gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gaele sjriever (L290p Panningen),
géé:lə sjrīē.ver (L290p Panningen)
|
geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|