33317 |
grote boerderij |
boerengeleg:
burǝgǝlɛx (L355p Peer),
geleg:
gǝlēx (L355p Peer),
gǝlɛx (L355p Peer),
winning:
weneŋ (L355p Peer)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
23543 |
grote hostie |
grote hostie (<lat.):
groeete hostie (L355p Peer)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22504 |
grote knikker |
bonk:
bōŋ (L355p Peer),
bonket:
bonket (L355p Peer),
marmer:
meͅrmər (L355p Peer)
|
Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
klijster:
klijster (L355p Peer)
|
grote lijster
III-4-1
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
De groewette poets weert in \'t veerjoar gedoan. In \'t noawe joar weert alles nog ins goed aafgestoft = de grote poets wordt in het voorjaar gedaan en in het najaar wordt alles nog eens goed afgestoft.
groewette poets (L355p Peer)
|
Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)]
III-2-1
|
24857 |
grote weegbree |
weegbladeren:
wēgblār (L355p Peer)
|
Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben.
I-5
|
21508 |
grove stem |
<omschr.> grof kallen:
dēͅ kalt grōf (L355p Peer),
grove stem:
grove stem (L355p Peer),
ən grōf stem (L355p Peer),
⁄n grove stem (L355p Peer),
zware stem:
zweur stem (L355p Peer)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19103 |
guit, schalk |
grappenmaker:
grappemaker (L355p Peer),
onkruid:
onkraut (L355p Peer),
rat:
rat (L355p Peer),
snaak:
snaak (L355p Peer),
snotter:
snotter (L355p Peer),
vlegel:
vlegel (L355p Peer)
|
guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulde (L355p Peer, ...
L355p Peer),
gulden (L355p Peer),
ps. omgespeld volgens Frings.
nə guldə (L355p Peer)
|
gulden [ZND 35 (1941)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gouden mis:
goude mis (L355p Peer),
gulden mis:
de gulde mes (L355p Peer),
de gulden mis (L355p Peer),
golden mis (L355p Peer),
gulde mis (L355p Peer),
gulde mès (L355p Peer)
|
De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)] || Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|