e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote boerderij boerengeleg: burǝgǝlɛx (Peer), geleg: gǝlēx (Peer), gǝlɛx (Peer), winning: weneŋ (Peer) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote hostie grote hostie (<lat.): groeete hostie (Peer) De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)] III-3-3
grote knikker bonk: bōŋ (Peer), bonket: bonket (Peer), marmer: meͅrmər (Peer) Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] III-3-2
grote lijster klijster: klijster (Peer) grote lijster III-4-1
grote schoonmaak grote poets: De groewette poets weert in \'t veerjoar gedoan. In \'t noawe joar weert alles nog ins goed aafgestoft = de grote poets wordt in het voorjaar gedaan en in het najaar wordt alles nog eens goed afgestoft.  groewette poets (Peer) Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] III-2-1
grote weegbree weegbladeren: wēgblār (Peer) Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben. I-5
grove stem <omschr.> grof kallen: dēͅ kalt grōf (Peer), grove stem: grove stem (Peer), ən grōf stem (Peer), ⁄n grove stem (Peer), zware stem: zweur stem (Peer) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guit, schalk grappenmaker: grappemaker (Peer), onkruid: onkraut (Peer), rat: rat (Peer), snaak: snaak (Peer), snotter: snotter (Peer), vlegel: vlegel (Peer) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulden gulden: gulde (Peer, ... ), gulden (Peer), ps. omgespeld volgens Frings.  nə guldə (Peer) gulden [ZND 35 (1941)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulden mis gouden mis: goude mis (Peer), gulden mis: de gulde mes (Peer), de gulden mis (Peer), golden mis (Peer), gulde mis (Peer), gulde mès (Peer) De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)] || Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3