32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vars (L355p Peer)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
18791 |
haken |
crocheteren (<fr.):
ze kan crochteeren (L355p Peer),
ze kan crochtèren (L355p Peer),
haken:
ze kän häken (L355p Peer)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haken en ogen:
hoǝkǝn ɛn ūgǝn (L355p Peer),
hø̄kǝn ɛn ūgǝn (L355p Peer)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
krabben:
krábǝ (L355p Peer)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19692 |
hakmes |
herstel:
herstel (L355p Peer),
kapmes
herstel (L355p Peer)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)], [ZND 20 (1936)]
III-2-1
|
33153 |
haksel |
haksel:
haksǝl (L355p Peer),
hɛksǝl (L355p Peer),
scherfsel:
sxɛrǝfsǝl (L355p Peer)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
halen (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer)
|
halen: Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
21661 |
halen en betalen |
ontvangen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ontfaŋə (L355p Peer)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
halfmes (L355p Peer)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
halfvasten (L355p Peer)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|