e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaantjes kaaitjes: kāikəs (Peer), kanen: kōͅənən (Peer) Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Peer) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: kars (Peer) kaars [RND] III-2-1
kaarsenaansteker kaarsenaansteker: karsenaansteker (Peer) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenbak kaarsenbak: karsebak (Peer) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendomper kaarsendomper: karsəndoͅmpər (Peer) kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] III-2-1
kaarsendover kaarsendover: karsendoeever (Peer) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit kaarsenwiek: karsenwiek (Peer) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaarten (ww.) kaarten: ka:rtə (Peer), kaarten (Peer) kaarten [RND] || Kaarten. [Willems (1885)] III-3-2
kaas kaas: kéés (Peer) kaas [RND] III-2-3