e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kikkers kikvorsen: kekvǫrsǝ (Peer) De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e] II-3
kikkervisje koelekop: koelekop (Peer) kikkervisje [ZND 34 (1940)] III-4-2
kind (algemene benaming) kind: kent (Peer, ... ), keͅnt (Peer), kind (Peer) kind [ZND 08 (1925)] || kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2
kinderhemd kinderhemd: kinderheem (Peer) Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)] III-1-3
kinderklokje engelenklokje: het engelenklekske lauwt (Peer) De kleine klok die geluid werd voor een gestorven kind, dat de eerste H.Communie nog niet gedaan had. [N 96A (1989)] III-3-3
kinderkoor kinderkoor: kniderkoeer (Peer) Het kinderkoor, jongenskoor of knapenkoor, een zangkoor van kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school. [N 96B (1989)] III-3-3
kindermis kindermis: kindermes (Peer), schoolmis: schoolmes (Peer) Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Peer), kinkettinkje: kenkęteŋskǝn (Peer) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kīəkhust (Peer) kinkhoest [ZND 01u (1924)] III-1-2
kinnebak kinnebak: B.v. Doa zijn growette en klehn kinnebekkeh.  kineebekkeh (Peer) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] III-1-1