28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klęǝrmākǝr (L355p Peer),
klīrmākǝr (L355p Peer)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
29606 |
klei, leem |
klei:
klęi̯ (L355p Peer),
leem:
līm (L355p Peer)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
33746 |
klein paard |
poney:
pǝnē (L355p Peer),
pony, poney:
ponē (L355p Peer)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
17543 |
klein van gestalte |
klein van gestel:
klehn van gestehl (L355p Peer),
klein van groei:
klehn van groei (L355p Peer),
klein van postuur:
klèhn van postuur (L355p Peer),
klein van was:
klehn van was (L355p Peer)
|
Klein van gestalte (klein van gestalte/postuur/was/bouw). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33318 |
kleine boerderij |
boerderij:
[boerderij] (L355p Peer)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
kruimeltje:
krēməlkə (L355p Peer),
kreͅməlkə (L355p Peer),
krəməlkə (L355p Peer),
Syst. Frings
krɛ̄i̯məlkə (L355p Peer)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klain neeske (L355p Peer),
kle-en nès-ke (L355p Peer),
klen neiske (L355p Peer),
kleͅ nèske (L355p Peer),
klein snuitje:
klee snouteke (L355p Peer),
kleine neus:
klêên naas (L355p Peer)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
26302 |
kleine spil |
spil:
spil (L355p Peer)
|
De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klègeld (L355p Peer)
|
kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
18200 |
klepbroek |
valdeur:
val-dee(e)r (L355p Peer),
valdeer (L355p Peer),
op de a een bolletje
val⁄dêr (L355p Peer)
|
Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|